Samenvatting van de bevindingen in het opgravingsverslag in Spiegel Historiael.

door C.Dekker

Opgemerkt dient te worden dat in dit speciaalnummer van Spiegel Historiael steeds sprake is van het hanteren van de naam Dorestad. Het toepassen van de naam Dorestad op Wijk bij Duurstede diende met de opgravingen juist bewezen te worden. Daarin is men niet geslaagd. Er is geen enkel bewijs gevonden dat Wijk bij Duurstede het klassieke Dorestad geweest zou kunnen zijn.

1. Een strikt bewijs dat Wijk bij Duurstede het klassieke Dorestad was, is door de opgravingen nooit geleverd. Na zo'n bekentenis van van Es houdt in feite de hele discussie rondom Dorestad op!

2. Voorlopig komen we niet verder dan dat er een probleem bestaat of de streek al in de Karolingische tijd bewoonbaar was. Nu uit de landschappelijke achtergronden blijkt dat de streek niet bewoonbaar was, kan de geschiedenis die men voor Wijk bij Duurstede in gedachte had, zich er ook nooit hebben voorgedaan!

3. De "Dorestadmunten", gevonden te Wijk bij Duurstede, bevatten tal van numismatische raadsels, er zitten veel naslagen tussen, en er prijken drie zuivere Engelse munten onder. De Dorestadum-munten kunnen echter niet te Wijk bij Duurstede zijn geslagen. Er zijn buiten de munten indicaties dat de bloei van de plaats in het tweede kwart van de 9e eeuw zijn hoogtepunt voorbij was. Dat er Engelse munten tussen zitten wordt aangehaald om aannemelijk te maken dat er ook handel met Engeland geweest zou zijn. Echter de Engelse muntateliers stonden bekend om de vele vervalsingen van munten van Quentovicus, Dorestadum en andere Karolingische muntateliers. De munten met de verbasterde opschriften en afwijkingen in gewicht, tonen aan dat de Engelsen, evenmin als latere historici, iets van het opschrift begrepen en er maar wat van maakten. Het bevestigt nogmaals dat de in Nederland gevonden zogenaamde Dorestad munten vervalsingen zijn. Dat de bloei van Wijk bij Duurstede in het tweede kwart van de 9e eeuw voorbij was, is in tegenspraak met de opvattingen van van Es, die het zwaartepunt van de bloei juist in de tweede helft van de 9e eeuw legt.

4. Lange tijd heeft men vermoed dat Dorestad van Romeinse origine was. Zelfs Batavodurum zou hier gelegen zijn. Het vermoeden bestond dat er bij Wijk bij Duurstede een Romeins castellum gelegen heeft. Tot op heden is de ligging daarvan nog onbekend. Onder de Romeinse vondsten die binnen de grenzen van Dorestad gevonden zijn, zijn militaire invloeden aanwijsbaar. Dit Romeinse materiaal is echter tijdens de vroege middeleeuwen van elders aangevoerd, want het terrein van Dorestad zelf was in de Romeinse tijd niet bewoond. Uit de directe omgeving kan het niet of nauwelijks afkomstig zijn. De mogelijkheid dat een in de omgeving van Wijk gelegen castellum door de rivier is weggespoeld is niet erg waarschijnlijk. Nu is vastgesteld dat er te Wijk bij Duurstede geen castrum gevonden is, is Wijk bij Duurstede ook niet het Levefano van de Peutingerkaart. Ook deze voorbarige aanname kan uit de geschiedenis van de stad en van Nederland geschrapt worden.

5. De bij Wijk bij Duurstede gevonden zwaarden vertonen geen elementen die op een Scandinavische herkomst zouden kunnen wijzen. Mijns inziens is er dan ook wel aanleiding tot de veronderstelling dat de meeste zo niet alle bij Wijk bij Duurstede gevonden zwaarden aan bewoners van die stad toebehoord zullen hebben. Zij zouden ook daar of althans in onze streken vervaardigd kunnen zijn. Bij de naam Dorestad komen bij de meesten van ons gelijk de gedachten op aan Noormannen-overvallen met plunderingen, brandstichtingen en strijd. Noormannen of Vikingen stelt men zich daarbij voor als ruw uitziende lieden, getooid met helmen en zwaaiend met slagzwaarden. Met deze zwaarden bevochten zij hun overwinningen. Van plunderingen, brandstichtingen (minstens drie keer in Dorestad) of vondsten van zwaarden, is in Wijk bij Duurstede geen sprake geweest. De conclusie lijkt me duidelijk.

6. Een spaarzame of fantasieloze schoenmaker.
De hoeveelheid leerresten in Dorestad is bedroevend gering. Op twee schoenen na, zijn alle van eenzelfde model, waardoor we toch wel aan één maker voor de vervaardiging moeten denken. De vorm van uitsnijden van het leer die we te Dorestad vinden is een uiterst economische wijze van uitsnijden van een koeiehuid of geite- of schapevel. De wijze van uitsnijden zoals te Dorestad gevonden lijkt tot nu toe uniek. Dit beeld van "de spaarzame en fantasieloze schoenmaker" komt totaal niet overeen met dat van een rijke en invloedrijke stad, wat het echte Dorestad volgens de geschreven bronnen was, derhalve met veel inwoners en dus met talloze schoenmakers. Het beeld komt meer overeen met een arme plattelandsbevolking die hun eigen schoeisel maakte en wel zo economisch mogelijk. Het oude Wijk bij Duurstede was een woonplaats van eenvoudige jagers en vissers, precies zoals de Kroniek van Kamerijk dat omschreef. Het unieke karakter van de gevonden schoenen sluit uit dat Wijk bij Duurstede een grote en bekende handelsplaats geweest zou zijn. Ook hier spreekt de archeologie de traditie tegen en bevestigt het de visie van Albert Delahaye.

7. Een weinig luxe leventje.
Een luxe consumptievogel in de latere middeleeuwen was de pauw. In Wijk bij Duurstede kwam deze vogel niet voor, althans er zijn geen resten van gevonden. Andere edele vogels zijn er niet aangetoond. Evenmin zijn beenderen van valken in Wijk bij Duurstede gevonden. Het lijkt er op dat in Wijk bij Duurstede geen valkenjacht werd bedreven. Mogelijk waren de inwoners te weinig edel om hiertoe gerechtigd te zijn.

8. In Dorestad werd evenals in veel andere middeleeuwse steden been en gewei gebruikt voor het vervaardigen van gereedschap, kammen, speelsteentjes en schaatsen. Merkwaardig genoeg vinden we wel de afval- en tussenprodukten van deze industrie, maar slechts weinig eindprodukten, zodat we ons moeten afvragen of de kammen soms naar elders geëxporteerd werden.
Dorestad wordt steeds gekenmerkt als een rijke luxe handelsnederzetting. Dorestad was internationaal bekend, had een eigen muntslag en vele kerken met een grote sociale bovenlaag. Uit het vita van St.Anskarius blijkt dat de stad ook vele bedelaars heeft, vanouds een kenmerk van een grote en rijke stad. Archeologisch blijkt hier niets van. Steeds blijkt de zuinigheid, spaarzaamheid en eenvoud van de plaatselijke bevolking, of het nu gaat om zwaarden, aardewerk, schoenen of de consumptie van gevogelte, vlees of vis. De archeologie spreekt de traditionele opvattingen glashard tegen.

9. Er valt alles voor de door Johanna Maris in 1971 gepubliceerde opvatting te zeggen volgens welke de 'Upkirika' gestaan moet hebben op de Heul, een terpachtige verhevenheid op ca. 750 m ten noordwesten van de St.-Janskerk gelegen, ergo buiten de vesten van het huidige stadje Wijk bij Duurstede. De verleiding was groot dit bouwwerk te beschouwen als een kerkje, contemporain met het omliggende grafveld, maar het was wel zo agrarisch van karakter dat een dergelijke veronderstelling moet worden betwijfeld. Dorestad was tenslotte een zeer volkrijk oord waar grote rijkdommen lagen opgetast zodat de 'Upkirika' toch wel iets meer zal hebben geoogd dan een boerenhoeve. Zowel Pepijn als Karel Martel kunnen in aanmerking komen voor de bouw van de 'Upkirika' en wij kunnen ons niet voorstellen dat dit slechts een schuurachtig, houten optrekje is geweest.
Wat Maris beschreven heeft was een doorsnee boerenhoeve en beslist geen kerk. Die "kerk" zou dan ook nog buiten de "muren" gelegen hebben en niet in het centrum van de (Merovingische/Frankische) nederzetting. Terecht maakt Halbertsma zijn kritische opmerkingen, echter verder denken was er ook bij hem niet bij, vanwege de dwanggedachte dat Wijk bij Duurstede nu eenmaal Dorestad was.

10. In de Vita Anskari kan men lezen dat het aantal armen te Dorestad bijzonder hoog was, van ouds een kenmerk van iedere metropool. Ongetwijfeld heeft ook op of bij het 'armenkerkhof' een kerk of kapel gestaan, maar de omstandigheden lieten niet toe de sporen daarvan terug te vinden. In het jaar 1300 ontving Wijk stadsrechten en aangezien het oude dorpscentrum buiten de nieuwe stadsvesten kwam te liggen, ontstond de behoefte aan een nieuwe parochiekerk daarbinnen. Dit zou de St.-Janskerk worden. In 1365 vindt men gewag gemaakt van 'den ouden Kerchoeve buten der poerten te Wijc'. In 1385 is er sprake van 'dat Oude Kerchof van Wijc'. In 1975 werd het oude kerkhof door de ROB onderzocht. De funderingen van de middeleeuwse kapel met toren bleken nog voorhanden en overwegend uit tufsteen te zijn opgetrokken. Vóór de 10de eeuw heeft het terrein de bestemming van kerkstede dan ook niet verkregen.
Het is wel duidelijk dat de geschreven bronnen, waarin sprake is van een grote en belangrijke stad met meerdere kerken, totaal niet past bij de archeologie van Wijk bij Duurstede. Dan is er maar één conclusie: Wijk bij Duurstede was niet Dorestad.

11. Lange tijd heeft men vermoed dat Dorestad van Romeinse origine was. Zelfs Batavodurum zou hier gelegen zijn. Het vermoeden bestond dat er bij Wijk bij Duurstede een Romeins castellum gelegen heeft. Tot op heden is de ligging daarvan nog onbekend. Onder de Romeinse vondsten die binnen de grenzen van Dorestad gevonden zijn, zijn militaire invloeden aanwijsbaar. Dit Romeinse materiaal is echter tijdens de vroege middeleeuwen van elders aangevoerd, want het terrein van Dorestad zelf was in de Romeinse tijd niet bewoond. Uit de directe omgeving kan het niet of nauwelijks afkomstig zijn. Ten noordwesten en westen van Wijk bij Duurstede zijn weliswaar drie terreinen met Romeinse nederzettingssporen gedeeltelijk opgegraven die echter alle een civiel karakter vertonen. De mogelijkheid dat een in de omgeving van Wijk gelegen castellum door de rivier is weggespoeld, kan niet helemaal uitgesloten worden, maar gezien de resultaten van de "Landesaufnahme" is dat niet erg waarschijnlijk.
En met Romeins Levefanum verdwijnt ook Dorestad voor Wijk bij Duurstede, hoewel het twee verschillende plaatsen waren. Echter de manier van "onderzoek" is vergelijkbaar, waarmee beide mythen zijn opgelost.

12. Afgezien van het verband tussen de Romeinse en inheemse nederzettingen en het Merovingische Dorestad, waarvoor de geschreven bronnen hoegenaamd geen bijdrage kunnen leveren, bevat de status questionum van de topografische geschiedenis van Dorestad eigenlijk slechts twee hoofdpunten: het probleem van het castrum en de samenhang tussen Dorestad en Wijk. Tot deze twee vraagstukken is de hele problematiek te herleiden, alle andere onopgeloste kwesties, zoals die van de kerk(en), de bisschopszetel, de rivierlopen, de aard van de villa, enz., houden er wel ergens verband mee. Deze zeer terechte opmerking van Dekker zou eens wat breder in historische kring aanvaard moeten worden. En nu eens niet volgens opvattingen van Albert Delahaye, maar volgens mededelingen van de eigen Nederlandse archeologie!

13. Over de tussenliggende periodes - de 5de eeuw na Chr. en de tijd rond 1000 na Chr. bestaat veel onzekerheid. Het is onwaarschijnlijk dat het gebied toen onbewoond is geweest, maar sporen uit die tijd zijn tot nog toe niet aangetroffen.
Sporen uit de periode tussen de 5e en 10e eeuw ontbreken. Wat de auteur van dit artikel, W.J. v.Tent, concludeert is een essentieel gemis voor Dorestad: het achterland van deze "handelsnederzetting" ontbreekt. Zie ook de bevindingen van A.Verhoeven, die hetzelfde gemis van een achterland constateert! En zonder achterland heeft Dorestad hier niet bestaan, maar lag er een nederzetting van vissers en jagers, precies zoals de kroniek van Kamerijk dat omschrijft!

14. Romeinse forten komen in het hier behandelde gedeelte van het Kromme Rijn gebied - voor zo ver bekend! - niet voor. Twee vindplaatsen betreffen slechts een enkele losse aardewerkscherf; op bewoning wijzen zij niet. Wij moeten hieruit concluderen dat het Kromme Rijn systeem in de hier besproken periode (300-900 n.Chr.) niet bewoonbaar was.
Het hier behandelde gedeelte van het Kromme Rijn gebied is de omgeving van Wijk bij Duurstede! Dit gebied was in de periode 300-900 onbewoonbaar. Feitelijk kan de discussie rondom Wijk bij Duurstede als Dorestad hier stoppen.
In een onbewoonbaargebied kan geen stad van internationale allure gelegen hebben.

15. Ook in bodemkundig opzicht was het verslechterd. Er zijn namelijk aanwijzingen dat het gebied in de latere Romeinse tijd steeds vochtiger werd, hetgeen de bruikbaarheid van het land ongunstig zal hebben beinvloed.
Waarmee de transgressies, die steeds ontkend werden, nogmaals worden bevestigd!

16. Het 'Lekprobleem".
In 777 na Chr. bestaat er in ieder geval een Lek. Het is echter zeer onzeker of de directe verbinding met de Noordzee, die nu bestaat, toen al in volle omvang gevormd was. Wij mogen niet te lang bij het 'Lekprobleem' blijven stil staan. De vele vragen, die in verband ermee rijzen, kunnen toch pas beantwoord worden als wij meer gegevens tot onze beschikking hebben. Wij kunnen er echter ook weer niet aan voorbij gaan, omdat het in zeer nauw verband staat met de kwestie van de vaarroutes naar en van Dorestad. Het is zeer goed mogelijk dat men, om van de Noordzee (Engeland!) naar Dorestad te komen, in (een) bepaalde periode(s) niet over Utrecht kon varen. Als Bonifatius omstreeks 715 na Chr. van Engeland via het rivierengebied naar Friesland reist, komt hij eerst in Dorestad aan en pas daarna in Utrecht. Zou hij de 'Oude Rijn'-tak hebben kunnen volgen, dan was de volgorde ongetwijfeld andersom geweest. Hij had Dorestad in dat geval zelfs helemaal niet hoeven aandoen, maar had vanaf Utrecht langs de Vecht direct naar het Noorden kunnen varen. Wij laten deze fascinerende hypothesen nu evenwel echt rusten.
Er was dus geen Lek in 777, maar toch heeft die er wel bestaan! Op deze wijze wordt door de Nederlandse historici op grond van hypothesen recht gepraat wat krom is of krom gepraat wat recht is! Zo schreef en schrijft met geschiedenis, want hoewel Dorestad niet bij Wijk bij Duurstede bestaan kan hebben, blijft men maar uitgaan van de bewering dat het er toch gelegen heeft!

17. De Lek moet in een of andere vorm ook reeds in die periode aanwezig geweest zijn, getuige het voorkomen van zijn naam - in de Latijnse vorm Lokkia - in een document uit het jaar 777, maar hij zal toen nog niet een overheersend belang gehad hebben. Men mag aannemen dat de Rijn nog de belangrijkste en grootste van de twee stromen was. Vermoed wordt dat de Lek na de Romeinse tijd ontstaan is en pas in de middeleeuwen de imposante stroom geworden is, die nu het meeste water van de Neder-Rijn afvoert. De bestaande meander heeft met Dorestad dan ook niets te maken. Hij ontstond pas toen Dorestad al niet meer aanwezig was.
Begrijp ik van Es, de grote opgraver van Dorestad, hier goed? Hij zegt dus onomwonden dat de Lek pas ontstond toen Dorestad al verdwenen was! En hoe zit het dan met de akte van 777, waar omheen de hele Dorestad-mythe is opgebouwd?

18. Over de vroeg-middeleeuwse loop van de Lek is zo goed als niets bekend. Het blijft een hypothese. Een sterk hypothetisch karakter zijn onze veronderstellingen op dit ogenblik omtrent de vorm en de omvang van het 8ste-/9de-eeuwse Dorestad. Een direct verband tussen Dorestad en de huidige nederzetting Wijk is niet zeer aannemelijk. Het ziet er naar uit dat de bewoning uit de periode tussen de 9de en de 13de eeuw ten noorden en ten westen van het huidige Wijk te lokaliseren is. De geschiedenis van het stadje zelf begint in de daaropvolgende fase, in de 13de/14de eeuw.
Hoe van Es zich in bochten wringt om krom te praten wat recht is. Neem daar de vorige en volgende opmerkingen bij en van heel Dorestad te Wijk bij Duurstede blijft niets meer over.

19. Vondsten uit de Merovingische periode (ca. 500-750 na Chr.) zijn niet veel talrijker dan die uit de laat-Romeinse tijd. De teruggang van de bevolking, die wij voor de tweede helft van de 3de en de 4de eeuw constateerden, wordt dus in de daarop volgende periode kennelijk niet goed gemaakt. Er is dan ook geen wezenlijk verschil tussen het bewoningspatroon uit de laat-Romeinse en dat uit de Merovingische tijd. Aan de ene kant blijven veel nederzettingsplaatsen, die in de loop van de 3de eeuw verlaten moeten zijn, ook in de 6de en 7de eeuw woest liggen. Er is in vele opzichten een pas op de plaats, in de 8ste eeuw na Chr. treedt duidelijk een kentering in. Waarschijnlijk in de loop van de 8ste eeuw na Chr. ontwikkelt zich de nederzetting langs de oever van de brede bedding ten oosten van de Hoogstraat die tot het Kromme Rijn systeem behoort. Daarmee is de geboorte van het Karolingische Dorestad een feit. Onzeker is het of dit ook betekent dat dit systeem pas in de Karolingische tijd bewoonbaar werd. Wij verzeilen hiermee opnieuw in de problemen rond het ontstaan ervan. Als het, zoals de meeste bodemkundigen aannemen, al in de Romeinse tijd functioneerde. Moeten delen ervan lang vóór de 8ste eeuw na Chr. bewoonbaar zijn geweest (wat natuurlijk niet hoeft in te houden dat zij ook bewoond werden!). Als het systeem daarentegen pas in de Karolingische tijd bewoonbaar werd, kan het niet voor de laat- of na-Romeinse tijd zijn ontstaan. De archeologische gegevens vormen misschien een zwakke aanwijzing in de richting van de laatste opvatting, maar zeker geen overtuigend bewijs. In feite komen wij niet verder dan constateren dat er een probleem bestaat.
Het beschreven probleem van het ontstaan van Dorestad is door Albert Delahaye reeds jaren geleden als een gemis aangetoond! Zonder begin is er ook geen stad geweest.

20. In vroegmiddeleeuwse bronnen wordt een castrum bij Dorestad vermeld, waar kort voor 690 Pepijn zijn Friese tegenstanders versloeg. Een castrum uit die tijd kan eigenlijk niets anders dan een versterking van Romeinse origine zijn. Kortom de aanwezigheid van een Romeins fort in het gebied van Wijk zou niemand verbazen. Het zou dan in de westelijke bewoningszone te zoeken zijn, maar wij hebben het tot op heden nog niet gevonden.
Blijkbaar heeft van Es niet door dat Dorestad misschien elders lag, hoewel hij wel een ontsnapping probeert te forceren met het volgende citaat! En let op lezers, hier spreekt de grote Dorestad deskundige!

21. Het is bekend dat Dorestad - of misschien een Dorestad - reeds in de eerste helft van de 7de eeuw bestond. Dat blijkt onder meer uit numismatische gegevens, speciaal uit de muntslag van de muntmeester Madelinus. Deze heeft gouden munten (trientes) het licht doen zien die blijkens het opschrift DORESTAT FIT in Dorestad geslagen zijn, en wel, naar men aanneemt, omstreeks 630-640. Een dergelijke munt is zelfs tijdens de opgraving op terrein III te voorschijn gekomen. Dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat hier het Dorestad uit de tijd van Madelinus gelegen heeft.
En hier volgt dus de smoes der smoezen. van Es probeert onoverkomelijke problemen te omzeilen door er nog maar een Dorestad bij te verzinnen! Er waren dus plots twee Dorestadums, misschien zelfs meer. En zoiets noemt men wetenschap. De twijfel over de traditionele opvattingen slaat ook bij van Es toe. Op geen enkele wijze wordt met bewijzen aangetoond dat een tweede Dorestad waarschijnlijk was. Wat wel zeker is dat de gegevens over Dorestad nooit in Nederland gepast hebben. Deze onwetenschappelijke "grap van Nijmegen" (met twee residenties van Karel de Grote die beide Noviomagus heetten!) moet van Es niet nog eens uithalen met Dorestad. van Es weet natuurlijk als geen ander dat Dorestad uniek was en slechts in enkelvoud heeft bestaan. Het Dorestad van Madelinus kan niet in Nederland gelegen hebben, erkent hij. Dan heeft geen enkel Dorestad hier gelegen, want het Dorestad van Madelinus bestond slechts in enkelvoud en lag in Noord-Frankrijk. En dan spreekt van Es van "baarlijke nonsens" over de opvattingen van Albert Delahaye. Hoe noemt hij zijn eigen opvattingen dan? "Wonderbaarlijke nonsens?"

22. In Wijk bij Duurstede lijkt de occupatie eerst op het eind van de 7de of in het begin van de 8ste eeuw te zijn aangevangen. Bij de geleidelijk doorgaande stijging van de zeewater- (en dientengevolge van de grondwater) spiegel had dat laatste voor bewoning uiteraard voordelen.
Hiermee erkent van Es dat er wel degelijk sprake is geweest van transgressies, waardoor er vóór de 8e eeuw geen bewoning mogelijk was. En dan houdt de hele discussie rondom Dorestad nogmaals op. Waar hebben we het nu feitelijk nog over?

23. De onderbreking in het weergeven van de fosfaten ten noorden van het kasteelpark en ten westen van de stadsgracht komt al evenmin met de Dorestads realiteit overeen.
Ook het fosfaatonderzoek komt niet overeen met de gangbare historische opvattingen over Wijk bij Duurstede.

24. Uit de schriftelijke overlevering blijkt de aanwezigheid in Dorestad van geestelijken en van een representant van het wereldlijk gezag. Waar deze elementen zich ophielden, is echter niet bekend. Ook de plaats van de kerken, die Dorestad bezeten moet hebben, is niet teruggevonden.
Het is een zoveelste bewijs dat Wijk bij Duurstede nooit het internationaal vermaarde Dorestad geweest kan zijn.

25. We weten zeker dat Dorestad als kern een castrum heeft gehad. De opgravingen hebben tot nu toe geen castrum (en ook geen Romeins castellum) aan het licht gebracht, noch enig ander spoor van een gebouw waar het bestuur gezeteld moet hebben. Naast het probleem van het castrum is de samenhang van Dorestad met Wijk eveneens een open vraag, waarop nog geen definitief antwoord is te geven. De opgravingen hebben aangetoond dat Dorestad niet of nauwelijks doorliep op de plaats van het stadje Wijk.
Romeins Levefanum c.q. Dorestad verdwijnen dus voor eens en altijd uit het Nederlands historisch landschap. En dit nu eens niet volgens opvattingen van Albert Delahaye, maar volgens mededelingen van de eigen Nederlandse archeologie!

26. De naam Dorestad was in 948 al verouderd, maar in het begin van de 14de eeuw komt hij terug als Duurstede. Als benaming van het in de tweede helft van de 13de eeuw gebouwde kasteel, zeker. Maar kwam die naam uit de lucht vallen? Ja, zeggen Blok en Koch, hij is opnieuw uitgevonden bijvoorbeeld in kringen van de geleerde Utrechtse clerus, waarbij men teruggreep op de oudste gegevens die in de archieven van de literatuur te vinden waren. Deze oplossing komt ons gekunsteld voor en de aanduiding castrum in Duersteden in een der oudste teksten over het kasteel uit 1328 schijnt zich er tegen te verzetten. Dat trouwens de hoge geestelijkheid van Utrecht een naam voor een kasteel zou verzinnen, waarmee zij absoluut niets uit te staan had, lijkt evenmin waarschijnlijk.
Let op het verschil in kritische vragen stellen tussen C.Dekker, de auteur van dit artikel, en die van Blok en Koch. Dan is het toch voor iedereen duidelijk dat Duurstede niet afkomstig is van Dorestad? En ook dit nu eens niet volgens de opvatting van Albert Delahaye, maar volgens mededelingen van de eigen Nederlandse historici!

27. Het stadje Wijk bij Duurstede bestond in 1165 nog niet zodat met 'Wich' slechts het dorp Wijk kan zijn bedoeld. Op hoge ouderdom kan de St.-Janskerk intussen geenszins bogen. Zij mag vooral niet worden vereenzelvigd met de 'Upkirika que est super Dorestad constructa'. Tijdens de opgravingen bleek dat de St.-Janskerk was gebouwd op een te voren nimmer bebouwd geweest zijnd terrein, bestaande uit rivierzand. Enig baksteenpuin alsmede aardewerkscherven, over de kuilen en greppels verspreid en bestaande uit blauw-grijs gekleurd kogelpottengoed alsmede fragmenten van Jacobakannetjes, toonden aan dat de kerkbouw eerst in de 14de eeuw kon zijn begonnen.
Hiermee komt de hele Nederlandse traditie van Dorestad op losse schroeven te staan: ergo exit Dorestad.

28. De plunderingen en de natuurrampen kunnen niet veel hebben overgelaten van het uit oorkonden en kronieken zo bekende Dorestad. De huizen waren weggevaagd en zelfs de sporen van de Noormannenplaag zijn door de archeoloog nauwelijks aantoonbaar.
Er is van het uit oorkonden en kronieken overbekende Dorestad te Wijk bij Duurstede nauwelijks iets aantoonbaars gevonden. Onder het "nauwelijks iets" moet echter "niets" begrepen worden. Dan klopt dit met de waarheid die de archeologie laat zien.
Wat uit dit artikel duidelijk blijkt is dat de locatie Dorestad op de plaats van Wijk bij Duurstede gebaseerd is geweest op de oorkonden en kronieken. En juist daarvan heeft Albert Delahaye aangetoond dat die verkeerd gelezen en verkeerd begrepen zijn. De archeologie bevestigt wat Delahaye op grond van de juiste lezing van de oorkonden al eerder heeft gesteld.

29. De in de jaren 1943-1945 uitgevoerde opgravingen hebben wat deze vraag betreft wel onweerlegbaar aangetoond dat ter plekke van het kasteel geen oudere vestigingen hebben gelegen. Het kasteel bleek namelijk gesticht op maagdelijke grond die in verband met de onontkoombare eisen van bewoonbaarheid zelfs aanzienlijk opgehoogd moest worden. De slappe bodem werd verstevigd met gevlochten tenen horden: voorlopers van de lang in de dijkbouw gebruikte zinkstukken! Onderzoekingen in de onmiddellijke omgeving hebben aangetoond dat ter plaatse van de kerk de bewoning niet verder teruggaat dan de tweede helft van de 14de eeuw.
Als je het aangehaalde artikel in Spiegel Historiael van J.G.N.Renaud, en dat is niet de eerste de beste op archeologisch gebied, aandachtig leest, dan kunnen daar de volgende conclusies uit getrokken worden:
• er is geen oudere bewoning geweest ter plaatse van het kasteel Duerstede;
• de bewoning in de onmiddelijke omgeving gaat niet verder terug dan de tweede helft van de 14e eeuw;
• de grond was drassig en moest opgehoogd worden, de transgressies hebben zich ook te Wijk bij Duurstede voorgedaan.

einde tekst.