Zevenaar, stichting van de Kerk

De verspreiding van het christelijk geloof begon in de Liemers omstreeks 800. Vanuit Engeland was Willibrord (658-739) naar Utrecht gekomen. Zijn medewerker, de Ierse monnik Werenfried (gestorven op 14 augustus 760 te Westervoort) kreeg de leiding van een regio met Elst als centrum. Tot die regio behoorde o.a. Westervoort. Willibrord nam de rest van de Liemers vanuit Emmerich onder zijn hoede. Hij had een groot respect voor de Frankische heilige Maarten. De kerken in Utrecht en Emmerich werden door hem naar deze heilige genoemd. Opvallend is dat veel kerken en/of parochies in de Liemers de naam St. Maarten of St. Martinus dragen, nl. die van Doesburg, Angerlo, Oud-Zevenaar, Didam, Herwen, Aerdt en Pannerden. De Reformatie aan het begin van de 16e eeuw voltrok zich in de Liemers heel geleidelijk en op kleine schaal. Toen in 1609 de hertog van Kleef stierf en geen opvolgers had, werd het land van Kleef in 1614 toegewezen aan de Markgraaf van Brandenburg. Deze was de protestanten welgezind. Onder zijn bescherming kreeg het protestantisme (het lutheranisme en het calvinisme) gelegenheid tot verbreiding.

Op 14 juli 1609 was in het Kleefse gebied godsdienstvrijheid afgekondigd. Kort daarop, in 1611, probeerden protestanten in Zevenaar een samenkomst te beleggen, maar werden daartoe door een volksoproer verhinderd. Dit kwam de burgemeester, Gerhart van Leeuwen, van katholieke huize, op ontslag te staan. Hij werd vervangen door Johan van Romswinckel, van protestantse huize. De voornaamste bestuursfuncties kwamen vervolgens in protestantse handen. Zo werd Alter Knippick drost (de hoogste vertegenwoordiger van de hertog in zijn gebied) en ging wonen op de burcht. Hij bood daar de protestanten onderdak voor hun bijeenkomsten. Een kleine gemeente ontstond. Deze kreeg steun van adellijke families uit de omgeving: de familie Cloeck zum Beren-Clau onder Groessen, de familie Van Ells, wonende op 'Halsaf' in Babberich en van de dijkgraaf Heinrich Wilhelm von und zu der Hoeve, van Huize Poelwijk. Ook werd ze geholpen door leden van de classis Zutphen. De Didamse predikant leidde een keer per maand een kerkdienst. Al gauw wilde de gemeente een eigen dominee. De familie Cloeck stichtte een fonds waaruit deze bekostigd kon worden.

In 1617 kon de eerste predikant worden beroepen: Leonardus Artopeaus, een geleerd man die zijn preken doorspekte met Latijnse citaten. De kerkgangers hadden al gauw moeite met hem. Op de inhoud van zijn preken hadden ze niets aan te merken, maar ze konden zijn Duits moeilijk volgen: plat-Duits kon of wilde hij niet spreken en het Liemers was hem vreemd.
De kerkenraad besloot uit te zien naar een nieuwe predikant. Ze liet het oog vallen op Henricus Schuurhovius (een voormalig monnik uit het Minorietenklooster te Keulen) die de jeugd catechese gaf en ook machtiging van de classis Kleef had om op te treden als hulpprediker. In 1619 deed ds. Artopeaus ten gunste van Schuurhovius afstand van zijn functie. De laatste ontving evenwel geen beroep. Johannes Carolus Heusius, predikant te Monschau, werd in 1621 beroepen. Deze kwam en werkte aan de opbouw van de gemeente.

Bron Drs. Leen den Besten