Australopithecus Afarensis (Lucy)

Uit de mensachtige soorten die zich tussen 8 en 6 miljoen geleden uit de Mensachtigen (Hominidae) hadden ontwikkeld (Australopithecus Anamensis) ontwikkelden zich ± 3,8 miljoen jaar geleden nieuwe hominide-soorten, waaronder de Australopithecus Afarensis ("de Zuidelijke aapmens van Afar"), genoemd naar de vindplaats, de Afar-woestijn in Ethiopië)   Fossielen van de Australopithecus Afarensis zijn gevonden in Hadar (Ethiopië) en Laetoli, ± 40 km. ten zuidwesten van de Olduvai-kloof (Tanzania).

  In 1974 werd een goed bewaard skelet (een paar wervels, een stuk van een bekken, een dijbeen en een aantal ribben) teruggevonden in de zogeheten Afar-driehoek, een laaggelegen deel van de Riftvallei, aan de oever van de rivier de Awash, 150 km. ten noordoosten van Addis Abeba in Ethiopië, door de paleoanthropologen Donald Johanson en Timothy White. Het ging om fossiele resten van een 25 tot 30 jaar oude vrouw.

   Bij elkaar vonden zij bijna de helft van een skelet. De vondst was een sensatie, want details aan knie, dijbeen en bekken toonden ondubbelzinnig aan dat het wezen rechtop had gelopen, een kenmerk dat als typisch menselijk bekend stond. Andere eigenschappen verraden dat het desondanks geen mensachtige "Homo" was, maar een Australopithecus, een "zuidelijke aap".

   Johanson noemde haar Lucy, naar het Beatle-lied Lucy In The Sky With Diamonds. In 1988 keerden de onderzoekers terug naar dit gebied en vonden er nog meer fossiele overblijfselen, doch een complete schedel werd niet gevonden. Daardoor blijft de vraag wat Lucy nu precies was: mensaap of een tussenvorm van mensaap en aapmens onopgelost.   Johanson meende dat Lucy een klassieke ontbrekende schakel in de evolutie was geweest. Drie miljoen jaar oud zou zij zo'n beetje het eerste mensachtige wezen zijn geweest dat was ontstaan nadat apen en mensachtigen hun eigen evolutionaire weg waren ingeslagen. Op haar beurt was zij de oermoeder van twee nieuwe lijnen van mensachtigen: aan de ene kant de robuuste soorten die later uitstierven, en aan de andere kant de 'Homo-lijn', de soorten die uiteindelijk leidden tot de hedendaagse mens. De Australopithecus Afarensis behield weliswaar een gebit met dik glazuur, maar ontwikkelde verder grote tanden en zou daarom volgens Leakey kunnen worden afgevoerd als voorouder van de mens. Milford Wolpoff bestrijdt dit echter: de vroege Homo Habilis bezat ook grote kiezen. De tanden, de dikte van het tandglazuur en de vorm van de kaakgewrichten duiden op andere voedingsgewoonten.

   Door het leven op de grasvlakten leerde de Australopithecus Afarensis rechtop te lopen. Hun voetstappen zijn in 1976 gevonden in een laag vulkanisch gesteente in Laetoli in Tanzania en verschillen nauwelijks van onze eigen voetafdrukken. Zowel de hiel als de grote teen waren duidelijk zichtbaar: chimpansees en gorilla's laten heel andere afdrukken achter.  Het bekken en de kniegewrichten waren echter nog niet voldoende geëvolueerd om echt goed rechtop te kunnen lopen. Ook waren de benen in verhouding tot de armen veel te kort. Het robuuste skelet van de Australopithecus Afarensis duidt ook eerder op kracht dan op snelheid.  De aanhechtingsplaatsen van de spieren op de armbeenderen verraden dat de Australopithecus Afarensis zeer krachtige armspieren moet hebben gehad: spieren die gebruikt worden om het lichaam op te kunnen trekken. De moderne mens heeft die spieren weliswaar ook, maar die zijn lang niet zo sterk ontwikkeld.  De botten van de ledematen  van de Australopithecus Afarensis zijn echter bij lange na niet zo lang als die van de boomklimmende mensapen. Waarschijnlijk is het daarom dat de Australopithecus Afarensis zich  - zij het niet zo behendig als de moderne mens - op twee voeten heeft voortbewogen maar daarnaast ook nog in bomen klom.

   Het waren kleine individuen (niet groter dan een grote baviaan van tegenwoordig) met de herseninhoud van een mensaap. Aan de handbeentjes te zien, waren deze wezens in staat stenen en stokken te hanteren.   Allerlei voorwerpen uit zijn omgeving leerde hij te gebruiken als werktuig, zoals takken, beenderen van dieren en stenen, die hij gebruikte als slagwapens of knotsen om te mee jagen. Maar waartoe deze aapmensen in staat waren weet niemand. Waarschijnlijk konden zij zelf geen echte werktuigen maken, zoals bijv. een scherpe punt maken aan een stok of een steen. Echter bewijzen dat deze mensachtigen geen werktuigen gebruikten zijn er niet.  Ook gebruikten zij niet iets wat op kleding leek. 's Nachts sliepen zij in de kruinen van de bomen, in grotten of op de rotsen, Daar waren zij het meest veilig voor overvallen door roofdieren. Het schijnt namelijk dat deze "aapmensen" gemakkelijk ten prooi vielen aan de luipaarden. Als voedsel gebruikten zij vooral wortels en zaden, maar ook wel vlees van verschillende kleine dieren.